Een van de voorwaarden die de Wet Werk en Bijstand stelt aan het voeren van een gezamenlijke huishouding is dat twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Wanneer twee personen elk een woning hebben en zij afwisselend in beide woningen verblijven, moet voor ieder van hen afzonderlijk worden beoordeeld in welke woning hij zijn hoofdverblijf heeft. Voor deze feitelijke beoordeling is bepalend waar zich het zwaartepunt van iemands persoonlijk leven bevindt. De mogelijkheid bestaat dat personen in deze situatie hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben. Volgens de Hoge Raad bestaat die mogelijkheid ook als die situatie in feite is te duiden als samenwonen.

De Centrale Raad van Beroep heeft deze criteria niet juist toegepast. Volgens de Centrale Raad van Beroep hadden twee mensen hun hoofdverblijf in dezelfde woning omdat zij een deel van de week in de woning van de een en de rest van de week in de woning van de ander verbleven. Er is dan wel sprake van samenwonen, maar daarmee is nog niet gezegd dat zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Kennelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het feitelijk samenwonen maatgevend voor zijn oordeel geacht. Die opvatting is niet juist. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigd. De Centrale Raad van Beroep moet nu, met inachtneming van dit arrest van de Hoge Raad, vaststellen of de belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.